Rikki en de eekhoorn.
Tijdens een herfstwandeling in het bos vindt Rikki een eekhoorn op de grond. Zijn oogjes zijn dicht en hij voelt erg koud aan. Rikki gaat zijn vriendinnetje Anni halen, die denkt dat de eekhoorn misschien ziek is. Ze nemen hem mee naar huis, waar mama hen vertelt dat de eekhoorn dood is. Mama zegt dat de eekhoorn oud was en daarom dood ging. Dat hij nu in de eekhoornhemel is, waar hij geen pijn meer heeft. Als papa thuiskomt, gaan ze de eekhoorn begraven. Wanneer ze daarna naar huis wandelen, zien ze een eekhoorn in de bomen. En daar zijn ze blij om.
Op een eenvoudige manier wordt hier verteld over doodgaan en begraven. Rikki kende de eekhoorn niet, mist hem dus niet als vriendje. Maar wordt wel voor de eerste keer geconfronteerd met een dood dier. Dat na de begrafenis het leven doorgaat door het eten van kastanjes en het zien van een levende eekhoorn, maakt duidelijk dat de dood bij het leven hoort. En dat het leven steeds doorgaat. Er wordt niet te diep ingegaan op ‘waar is de eekhoorn nu’, het blijft vaag bij de ‘eekhoornhemel’.